ROOSENDAAL - In de nacht van zaterdag op zondag is oud RBC-speler Piet Bruijninckx op 91-jarige leeftijd overleden. Bruijnickx speelde maar liefst 21 jaar in het eerste elftal. Samen met Kees Cools en Kees Vermunt vormde hij 'The Big Three', de drie toppers en sterkhouders van RBC in de jaren '50 en '60 van de vorige eeuw.
Vorig jaar had Eddy Janssen, de schrijver van het boek 'Meer dan eeuw oranje' nog een gesprek met Bruijninckx en wijdde een hoofdstuk aan deze oer RBC-er. Hieronder leest u het volledige hoofdstuk 'Ik stond op de nationale topscorerslijst vóór Abe Lenstra'.
In gesprek met Piet Bruijninckx
(geb. 8 juli 1927)
Piet zit rustig, glimlachend in zijn stoel voor de televisie in zijn ruime appartement in Roosendaal. Hij kijkt naar de tweede etappe van Parijs-Nice. Voordat Piet wat kan zeggen, zegt zijn vrouw: “Dat ziet hij tegenwoordig liever dan voetbal!” Piet knikt beamend. “Klopt”, zegt hij, “ik ben momenteel meer wielerfan dan voetbalsupporter. Over voetbal ben ik minder enthousiast. Dat komt vooral omdat ik het zelf niet meer kan. Ik kan moeilijk accepteren dat ik het veld niet meer op kan. Passief toekijken valt niet mee. Vroeger knalde ik erin, dat gaf me steeds weer grote voldoening!”
Roosendaalse competitie
“Toen ik een jaar of tien, twaalf was, trapte ik tegen de bal bij SDW. Dat betekende Samenspel Doet Winnen. Wij speelden naast de H. Hartkerk. Toen ik echter rond 1940 hoorde, dat R.B.C. een jeugdafdeling in mijn woonwijk Kalsdonk opzette, ben ik er meteen gaan voetballen. Eigenlijk werd ik er door broeder Liguorio naar toe gehaald. Ik was nog geen veertien jaar. In de beginperiode heb ik op diverse velden gespeeld. Ik speelde op mijn zestiende al in het eerste elftal. Na het terrein van Boerke Scheepers (waar nu het Marconiplein ligt) gingen we naar de wei van Braat (meteen na de eerste spoorwegovergang aan de rechterkant van de Gastelseweg) en daarna naar het Red Band Sportpark. De competitie lag vanwege de oorlog vaak stil en als alternatief werd de Roosendaalse competitie gespeeld. Dat ging op het scherpst van de snede. KVW, spelend in de ‘gewone’ Derde Klasse van de NVB, deed ook mee en bestond uit werknemers van de sigarenfabriek Karel van Wely. Onder hen de latere topspeler en –trainer George Knobel. Zij hadden een zeer sterk en gevreesd team en waren haast onverslaanbaar.
Op het Red Band Sportpark speelde ik een oefenwedstrijd tegen Ajax. Ajax trad aan met sterren als Tonny Pronk, Henk Groot en Kees Groot. Het sneeuwde verschrikkelijk en de uitslag was 5-5.”
Nederlands-Indië
Met het einde van de Tweede Wereldoorlog was het leed voor R.B.C. echter niet voorbij. Men speelde toen in de Tweede Klasse. Pogingen om weer promotie naar de Eerste Klasse te bewerkstelligen werden in de kiem gesmoord doordat maar liefst 35 R.B.C.-leden, onder wie Piet Bruijninckx, werden uitgezonden naar het toenmalig Nederlands-Indië. De Indonesiërs vochten hier onder leiding van Soekarno voor hun vrijheid. Hier werd een bloedige oorlog uitgevochten, die aan duizenden Nederlandse militairen het leven kostte. Eigenlijk ongelooflijk, maar ondanks de oorlog werd er gewoon door gevoetbald om het kampioenschap van Indonesië. “Ondanks het feit dat er wreed gevochten werd, heb ik er eigenlijk een mooie tijd gehad. Men had al snel gezien dat ik aardig kon voetballen en ik werd gevraagd om voor Velocitas te gaan spelen. Dat was een burgerclub, die speelde in Bandoeng op Java. In ons team zaten verschillende bekende spelers van Ajax (Köhler), Excelsior (Braams) en Blauw Wit (Tolmeijer). De bekende reporter Dick van Rijn deed live verslag op de radio. We vlogen overal heen om te voetballen. Ik hoefde niet te vechten en kreeg bijna voor alle militaire taken vrijstelling omdat ik moest voetballen. Daar heb ik wel geluk mee gehad. Ik heb er welgeteld één schot met een geweer gelost!”
Nationale topscorerslijst
Bij thuiskomst uit de ‘Gordel van Smaragd’ was R.B.C. er in 1949 met spelers als Vermunt, Gillesse en Knobel toch in geslaagd om weer Eerste Klasser te worden en Bruijninckx groeide al snel uit tot één van de steunpilaren. De Luiten werd toen in gebruik genomen en er werd gespeeld voor 6000 toeschouwers. Tegen PSV en NAC zaten er zelfs 7000. “Ik maakte in die tijd best veel doelpunten en mijn naam kwam dan ook voor in het topscorersklassement.
Piet Bruijninckx fel op de bal aanschouwd door een volgepakt De Luiten.
Dat was in 1954, mijn topjaar! Ik scoorde toen maar liefst 25 doelpunten in één seizoen en ik hoefde in het klassement maar enkele spelers voor te laten gaan. Toppers als Cor van der Gijp en Coen Dillen stonden boven me, maar het mooist van alles vind ik, dat ik de beroemde Abe Lenstra net achter me kon laten. Dat bleef uiteraard in de rest van Nederland niet onopgemerkt en vlak na de invoering van het betaald voetbal speelde ik in diverse vertegenwoordigende elftallen, waaronder in het Zuid-Nederlands elftal.
Ik kreeg aanbiedingen van o.a. VVV en Limburgia. Beroepsvoetbalclub ‘Bergen op Zoom’ bood me vijftig gulden per week. De heer Widdershoven van Rapid ’54 uit Heerlen wilde me heel graag kopen en vroeg me om in het geheim een proefwedstrijd te komen spelen. Publiek en pers waren niet welkom, want niemand mocht er van weten. Ik moest al wel een formulier invullen met mijn beroep en burgerlijke staat, want buiten geld zou ik ook meteen werk en een huis krijgen.”
The Big Three
Sportief ging het R.B.C. weer voor de wind. Men steeg van de Tweede Divisie naar de Eerste Divisie en het trio Kees Cools, Cees Vermunt en Piet Bruijninckx werd in de pers ‘The Big Three’ genoemd. “Klopt, ja! Dat stond steeds maar weer in de krant. Wel een hele eer! Kees Cools had een enorme sprongkracht en kon vreselijk goed lopen. Hij had een conditie als een paard. Cees Vermunt was een groot technicus. Cees meed wel de duels, want daar was hij iets te angstig voor. Het vuile werk knapte ik wel voor hem op. Cees kroop dan soms letterlijk achter me weg. Ik hield van keihard, mannelijk spel. Ze noemden me ook wel ‘de man van staal’. Wel bleef ik altijd sportief! Mijn vrouw was dan altijd bang dat ik blessures opliep en durfde meestal niet te komen kijken. Ze bleef wel nauwgezet mijn plakboeken bijhouden. Toch ben ik er nooit uitgestuurd. Gelukkig waren er toen nog geen rode kaarten. Ik herinner me nog dat de befaamde internationale scheidsrechter Leo Horn eens tijdens de wedstrijd naar me toe kwam en zei: “Niet te gek hè, Pietje. Zo is het wel genoeg!” En dan deed ik het wat rustiger aan!”
Record
Uiteindelijk is Piet R.B.C. altijd trouw gebleven. Hij was te veel gehecht aan R.B.C. en aan Roosendaal. Daar heeft hij niet veel spijt van gehad, want er volgden mooie jaren. “Ach meneer,“ valt Piets vrouw ons in de rede, “we moeten gewoon heel tevreden zijn. We hebben het door de voetbal heel ons leven goed gehad en je ziet hoe netjes en hoe mooi we nu wonen. Dat hebben we toch maar mooi aan het voetbal overgehouden!” Piet beaamt dat en zegt een prachtige voetballoopbaan gehad te hebben. “Ik heb overal gespeeld. In De Kuip en in het Olympisch Stadion en ik heb zelfs een interland gespeeld met het Zuid-Nederlands elftal tegen Luxemburg! Maar liefst 21 jaar heb ik in het eerste van R.B.C. gespeeld. Voor R.B.C. is dit een record. Het was altijd reuze gezellig en ik was altijd in voor een geintje. Toen ik als aanvoerder eens een wondje aan m’n bovenlip had, kon ik me niet scheren en kreeg ik dus een snor. Omdat R.B.C. toen slecht draaide spraken we met zijn allen af onze snorren te laten staan totdat we wonnen. Wel afscheren betekende twee gulden vijftig boete! De militairen onder ons mochten dat niet en hoefden geen boete te betalen.
In die tijd was er voor de wedstrijden altijd een ontbijt bij Hotel Goderie, waarna we met de trein de verre reizen maakten. We schakelden met 0-1 in Eindhoven PSV uit voor de beker. Mijn beste tegenstander ooit was toch wel Rinus Terlouw van Sparta. Hij speelde in het Nederlands elftal en ik moest daar als spits tegen opboksen. Voor 8000 toeschouwers speelden we toen 2-2.”
Van voor naar achter
Na steeds opnieuw terugkerende knieproblemen was de tijd gekomen om de spits te gaan verlaten, maar Piet Bruijninckx wilde nog van geen stoppen weten. Hij wilde per se door tot zijn veertigste en nam plaats in de verdediging. Op routine! Met zijn mentaliteit ging hem dat nog enkele jaren prima af. “Bij blessures mocht ik altijd meteen doorlopen in Charitas, het oude ziekenhuis in Roosendaal. Bij dokter Suren kon ik altijd terecht. Hij deed me voor hoe ik mijn knie moest versterken met gewichten. Omdat ik die niet had, deed ik het met een ijzeren strijkijzer. Ook dat werkte. Suren was een van mijn trouwe supporters.” In 1966, op 38-jarige leeftijd, werden de knieproblemen hem teveel en nam Piet afscheid van zijn actieve voetbalcarrière. Omdat hij zijn trainersdiploma intussen gehaald had, werd hij assistent van Gillesse en later o.a. van Koolen en Van der Pijl. Hij wierp zich ook op om de jeugdafdeling van R.B.C. naar een hoger niveau te tillen. “Ik trainde de A-jeugd en leverde heel wat spelers af voor het eerste elftal. Wij speelden ook veel internationale toernooien. Een trip naar Frankrijk herinner ik me nog heel goed, omdat we niet naar huis konden omdat de chauffeur stomdronken was. De busondernemer kwam toen hoogstpersoonlijk naar Frankrijk om ons veilig thuis te brengen.”
Na zijn R.B.C.-jaren is Piet nog zo’n zeven jaar trainer geweest bij de amateurclubs Roosendaal (“Daar ging ik er met de zweep over!”) en MOC ‘17. Dit deed hij tot 1981, waarna hij het rustiger aan ging doen en voetbal de laatste tijd voor hem vooral nog een huiselijke aangelegenheid voor de televisie is geworden.